Volgens het jaarrapport van het Instituto Cervantes hebben bijna 500 miljoen aardbewoners Spaans als moedertaal – dus genoeg mensen met wie je kunt praten als je deze taal eenmaal machtig bent. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat iedere hispanohablante precies exact hetzelfde Spaans spreekt. Dat is ook goed te merken bij de intercambio-borrels die Taalhuis Amsterdam organiseert. Hier kunnen Nederlandse taalcursisten hun Spaans oefenen met Spaanstalige cursisten en vice versa. Bij elke editie komen mensen langs uit verschillende Latijns-Amerikaanse landen, en daarmee ook verschillende gespreksonderwerpen, woorden en culturele tradities – van Mexicaanse bruiloften tot Argentijnse yerba mate. Het is natuurlijk onmogelijk om alle verschillen tussen het Spaans in Spanje en Latijns-Amerika even beknopt samen te vatten. Maar we hebben wel de grootste en opvallendste verschillen op een rijtje gezet, zodat je niet voor verrassingen komt te staan als je met je keurige Castiliaans toch niet helemaal snapt wat die Colombianen tegen je proberen te zeggen.

Uitspraak: wel of niet slissen

Je hoort weleens dat je een beetje moet slissen als je als een echte Spanjaard wilt klinken. Dat klopt ook, maar dan hebben we het ook wel echt over Spanjaarden. In het grootste deel van Spanje wordt de Z en de C (voor een E of I) namelijk uitgesproken als een soort Engelse TH, terwijl het in Latijns-Amerika eerder een ferme S is. ‘Plaza de las Cruces’ zou een Spanjaard dus uitspreken als platha de las cruthes, en niet als plasa de las cruses, zoals ze dat in Zuid-Amerika zouden doen. Of op de Canarische eilanden, waar daar zul je die slis ook niet horen.

Een ander groot verschil is de LL en de Y, die in Spanje worden uitgesproken als een Nederlandse J, maar in Argentinië en Uruguay vaak eerder als een SJ (zoals in ‘meisje’). Als je je wilt voorstellen zeg je daar dus niet yo me llamo, maar sjo me sjamo.

De X is ook een geval apart, met name in Mexico. Tot de zestiende eeuw was het meestal een SJ, maar daarna verschoof het naar een Noord-Hollandse G – je zegt ook eigenlijk Me-gi-co. Bij veel woorden veranderde de spelling ook mee, zoals van exército naar ejército, maar vooral in Mexico bleef de X als Noord-Hollandse G intact. Zoals in het woord Mexico zelf dus, maar ook in Oaxaca en Xalapa. Daarnaast hebben in Centraal-Amerika veel (vooral inheemse) woorden met een X hun oorspronkelijke uitspraak behouden, en daarom spreek je de Guatemalteekse stad Xela en het Mexicaanse Punta Xicalangó nog altijd uit met een SJ.

Vosotros, Vos, Tú en Ustedes

Als je ‘jullie’ wilt zeggen, kun je dat in Spanje op twee manieren doen: formeel (ustedes) en informeel (vosotros/vosotras). In Latijns-Amerika kennen ze alleen de eerste vorm, die dus ook wordt gebruikt voor informele situaties. Dat klinkt misschien erg beleefd, maar je zou het kunnen vergelijken met de manier waarop Vlamingen veel vaker ‘u’ en ‘uw’ gebruiken dan Nederlanders. Heb je net helemaal geautomatiseerd hoe je in alle tijdsvormen gebruikt? Mooi! Maar in sommige Latijns-Amerikaanse landen heb je daar niet zoveel aan, en kun je beter vos zeggen. In Argentinië, Paraguay en Uruguay, maar ook Centraal-Amerikaanse landen als Honduras, Nicaragua en Costa Rica gebruiken ze vos als informele vorm voor de tweede persoon. Er zijn ook landen waarin beide bestaan, zoals Bolivia, Colombia en Chili. In Spanje, Mexico, Cuba, Peru, de Dominicaanse Republiek en Puerto Rico houden ze het dan weer gewoon op . Om het toch weer wat makkelijker te maken. De vervoeging is ook anders: in Spanje zeg je ¿de dónde eres?, maar bij vos hoort een andere uitgang, en wordt het ¿de dónde sos? Bij regelmatige werkwoorden kan het verschil subtiel zijn, in de zin dat alleen het accent verandert: tú llegas, vos llegás. 

coche of Carro

Vocabulaire: coches en carros

En dan zijn er nog talloze verschillen in woordgebruik. In Spanje rijd je in je coche, maar in Zuid- en Centraal-Amerika is dat vaak eerder een carro, en het werkwoord dat daarbij hoort is niet conducir, maar manejar. Bellen doe je in Latijns-Amerikaanse landen met een celular (en geen móvil), je zit achter je computadora (in plaats van ordenador) en je schrijft niet met een bolígrafo, maar met een pluma of lapicera. Als je iets in een restaurant bestelt, doe je dat in Spanje bij de camarero, maar in Argentinië, Paraguay en Uruguay bij de mozo, en in Centraal-Amerika bij de mesero. Zijn de tapas (Spanje), picaditas (Argentinië) of pasapalos (Venezuela) naar wens, dan kun je zeggen dat ze respectievelijk estupendo, bárbaro of chévere zijn. Met name de patatas (of papas, in Latijns-Amerika)! Het woord coger zorgt ten slotte geregeld voor misverstanden. In Spanje kun je dat gewoon gebruiken om te zeggen dat je de bus wilt ‘nemen’, maar in veel Latijns-Amerikaanse landen verwijst het eerder naar de liefdesdaad. En iedereen snapt waarschijnlijk dat je niet écht met een bus naar bed wilt, maar het blijft aan te raden om in plaats daarvan tomar te gebruiken.

Dit artikel is een gastbijdrage van Yoran Custers van Taalhuis Amsterdam. Meer informatie over cursussen Spaans bij Taalhuis Amsterdam en over de Intercambiobijeenkomsten vind je hier.

Tip

Een goede manier om de verschillen de leren kennen is Spaanstalige films en series kijken uit verschillende landen. HIER vind je een aantal topfilms uit Spanje en verschillende Latijns-Amerikaanse landen.